Van Boxmeer claimt exclusieve verantwoordelijkheid voor stadhuis Mechelen en kasteel Retie

In Philippe Van Boxmeer (1863-1955). Stadsbouwmeester van Mechelen tussen 1893 en 1913, een masterproef van Jozefien Feyaerts (Universiteit Gent, academiejaar 2011-2012), wordt aangegeven dat architect Van Boxmeer beweerde dat hij alleen, en dus zonder de algemeen aangenomen samenwerking met architect Pieter Langerock, de plannen voor de Keldermansvleugel van het Paleis van de Grote Raad in Mechelen en het Kasteel du Four in Retie ontwierp en uitvoerde: 
 
- "Na de negatieve kritieken die Van Boxmeer op zijn uiteenzetting had gekregen werd het plan om een (Brugse) belforttoren te bouwen afgevoerd. Het vervolledigen van het Paleis van de Grote Raad bleef wel op de agenda staan; intussen was ook het stadsbestuur het erover eens dat de Keldermansvleugel zou moeten worden voltooid. Daarmee volgde Mechelen het voorbeeld van Keulen, waar men in 1880 eindelijk de Dom had kunnen beëindigen, en Gent, dat in 1890 startte met restauratie- en voltooiingswerken van de lakenhal.
 
In 1898 gaf Mechelen de opdracht aan Frans Mertens (1864-1943), winnaar van de Prijs van Rome, een studie uit te voeren en plans op te maken voor deze werken. Mertens kreeg medewerking van raadslid Van Haesendonck, een oud-medestudent van hem aan de Antwerpse Academie. Zijn uitvoerige voorstudie bestond niet alleen uit opstandtekeningen van de gevels, maar omvatte eveneens heel wat detailstudies van ornamenten, raamkozijnen en andere architecturale onderdelen.
 
Pas in 1899 kwam het dossier in een stroomversnelling. De katholieke minister Jules Vanden Peereboom was tot 1899 bevoegd voor het in 1884 opgerichte ministerie van Spoorwegen, Post en Telegraaf. Onder zijn impuls werden in de zogenaamde 'posthotel'-campagne verschillende monumenten – soms zijn het eerder relicten van monumenten zoals in het geval van de Keldermansvleugel – door de overheid onteigend of aangekocht en onder het motto “nieuwe functies voor oude gebouwen” aangepast, omgebouwd, vervolledigd, gerestaureerd. In Mechelen had het ministerie zijn oog laten vallen op de Keldermansvleugel om de posterijen in onder te brengen. Alle partijen konden zich met dit opzet verzoenen. Het Congrès de la Fédération archéologique et historique de Belgique had zich reeds in gunstige zin uitgesproken. De idee was historische verantwoord omdat het originele ontwerp van Rombout II Keldermans bewaard was.
 
In het voorjaar van 1899 kon schepen van openbare werken Houtmortels een overeenkomst sluiten met minister Vanden Peereboom, waarbij de stad afstand deed van het onvoltooide paleis van de Grote Raad om er de posterijen in onder te brengen. De stad zou nog wel instaan voor het onteigenen van de gebouwen tussen de galerij van het onvoltooide paleis, maar de staat zou de afbraak ervan bekostigen en de voltooiingswerken van het monument volledig betalen en superviseren. Bijgevolg werd door het ministerie beslist wie de werken zou leiden en in de zomer van 1899 droeg de katholieke minister Vanden Peereboom dat mandaat op aan Philippe Van Boxmeer en de sterk neogotisch denkende Leuvense architect Pierre Langerock (1859-1923). De keuze van Langerock als mede-architect is niet verwonderlijk. Langerock was één van de nauwste medewerkers van architect Joris Helleputte en dus perfect onderricht in de neogotiek. Samen kregen zij de opdracht tot “la restauration du Palais du “Grand Conseil” à Malines et l'installation dans cet édifice des bureaux des Postes, des Télégraphes et de Téléphones et des Marchandises.” Van Boxmeer had net voordien reeds in opdracht van de minister de kapel van het Krijgshospitaal in de Stassartstraat gebouwd en bovendien was zijn eerste ontwerp al genoegzaam (?) bekend. Van Boxmeer zou voor de voltooiing samenwerken met Langerock, “doch hij liet mij vrij spel, zowel voor het ontwerp als voor de uitvoering.” “Je tiens cependant à affirmer qu'il me laissa agir absolument seul; son part de collaboration consista exclusivement à payer les dessinateurs qui m'aidaient.” Langerock had namelijk in 1903 de opdracht gekregen voor het ontwerp van de basiliek van Koekelberg. Van Boxmeer liet zijn oud-medewerker Gustave Van der Voort in 1951 zelfs nog een document opstellen waarin die bevestigt dat wel degelijk hìj en niet Langerock volledig verantwoordelijk was voor het ontwerp en de uitvoering. Van Boxmeer kreeg overigens het voorontwerp van Frans Mertens, die zijn studie aan de Belgische regering had verkocht, ter beschikking." 
 
- "In 1906 gaf baron François du Four aan Pierre Langerock de opdracht voor de bouw van een kasteel en bijgebouwen, een stalmeesterswoning en 25 paardenstallen te Retie. François du Four was eigenaar van de Turnhoutse drukkerij en uitgeverij Brepols en Dierckx Zoon, een firma met internationale uitstraling. Hij engageerde zich ook in religieuze en veelal burgerlijke Turnhoutse verenigingen en werd ook actief in de politiek. Als conservatief katholiek werd hij in 1903 tot gemeenteraadslid verkozen en in 1904 onmiddellijk tot schepen aangesteld. Later zou hij ook vervangend burgemeester van Turnhout worden en het zelfs tot senator schoppen. De familie du Four behoorde tot de Turnhoutse hoge burgerij en hield er een rijke levensstijl op na. Nabij zijn zomerkasteel te Retie bouwde François du Four de succesvolle stoeterij “Haras de Rethy” voor Engelse volbloedpaarden.
 
Het kasteel, dat dienst moest doen als zomerverblijf voor het kroostrijk gezin van de du Fours, werd opgericht in het midden van een landschapspark dat werd aangelegd door Jules Buyssens (1872-1958). In de wintermaanden was de lange-jachtvereniging Rallye Campine er thuis. Baron du Four schakelde zijn kasteel bovendien op tijd en stond in als 'ambassadeur' bij zijn relaties met de wereldlijke en kerkelijke overheden, de zakenwereld en het personeel van Brepols.
 
Thomas Coomans, professor aan de KULeuven aan het departement Architectuur, Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening, schreef in 1991 een biografische nota met oeuvrecatalogus van Pierre Langerock. Daarin schrijft hij het kasteel van Rethy toe aan Langerock, die zich zou hebben laten bijstaan door Philippe Van Boxmeer. Van Boxmeer zelf echter beweert helemaal alleen verantwoordelijk te zijn geweest voor het ontwerp en de realisatie van het kasteel: “C'est d'ailleurs aussi ainsi, que j'ai conçu et exécuté le Chateau de Rethy, pour M. dufour de Turnhout, client de mon confrère, qui, surchargé pour son projet de la basilique de Koekelberg, m'a confié cette besogne.” Net zoals bij de voltooiing van de Keldermansvleugel, beweert Van Boxmeer, is het wel Langerock die (mede) de opdracht heeft aanvaard, maar uiteindelijk Philippe vrij heeft gelaten in ontwerp en uitvoering om zich te concentreren op zijn ontwerp voor de Basiliek van Koekelberg. De originele bouwplannen van het kasteel van Rethy zijn, ondanks intensief zoeken door Walter Raeymaekers, nooit opgedoken. Ook Van Boxmeers plannenarchief is verdwenen; wie de plannen van het kasteel heeft getekend en ondertekend zal dus een raadsel blijven. Hoe dan ook is er geen reden om nièt aan te nemen dat Van Boxmeer alleen de ontwerper is van het kasteel. Bovendien rapporteert in maart 1908 de Antwerpse 'sculpteur – ornemantiste' L. Stynen alleen aan Van Boxmeer over de kostprijs van de afwerking van het interieur; over Langerock wordt niet meer gesproken. Het kasteel van Rethy neemt met een uitgebreide fotoreportage ook een belangrijke plaats in in het album waarin Van Boxmeer aan het einde van zijn leven zijn belangrijkste verwezenlijkingen verzamelde. Op enkele foto's poseert hij trots in het interieur van 'zijn' kasteel wat er toch op wijst dat hem in dit project niet slechts een ondersteunende rol was toegewezen, maar hij integendeel zijn talent als ontwerper heeft kunnen tentoonspreiden. Toch zijn er ook enkele elementen die tegen hem pleiten: in interviews met de nabestaanden van baron du Four, afgenomen in 1991 door Walter Raeymaekers in het kader van zijn publicatie Baron François du Four. Een leven tussen drukpersen, renpaarden en politiek, werd steevast alleen Langerock als ontwerper vermeld. Ook is wèl een ontwerptekening van de toegangspoort tot het domein bewaard, gedateerd 29 april 1912 en ondertekend door Langerock. Het mysterie wordt er alleen maar groter op.
 
Bovendien werkten zowel Van Boxmeer als Langerock vaak in dezelfde neostijlen. Op het eerste gezicht laat het kasteel van Rethy zich als 'neo-Vlaamse renaissance' typeren. Deze neostijl had opmars gemaakt in het laatste kwart van de 19de eeuw. Typisch is het polychroom materiaalgebruik en de toepassing van 'speklagen', en het aanwenden van pittoreske elementen zoals trapgevels, kruisvensters, torentjes, erkers, voluten en obelisken. 'Hier is 't in den Kater en de Kat' van Beyaert gold samen met het Vlaams Huis van Charle-Albert (1868-87) als het manifest van de neo-Vlaamse renaissance. Ze beantwoordden aan een vraag naar culturele authenticiteit; als een verzet tegen de Fransedominantie in de 'officiële' architectuur. Vanaf circa 1870, onder invloed van de oplaaiende strijd tussen liberalen en katholieken, evolueerde de neo-Vlaamse renaissance tot de symbooltaal van liberale en vrijzinnige intellectuelen. Daarom rezen er in de liberale Brusselse gemeenten in die periode gemeentehuizen, openbare scholen en academiegebouwen in die stijl op. Hoewel de neo-Vlaamse renaissance circa 1890-1900 onder toenemende kritiek kwam te staan en plaats maakte voor de art nouveau, bleef de stijl ook na de eeuwwisseling doorleven als de 'kastelenstijl' bij uitstek en kende hij een grote populariteit onder de elites. Toch beschouwt Coomans het kasteel van Retie, met zijn rode baksteen met speklagen, trapgevel, kruisvensters en rondbogen niet als een neo-Vlaams renaissancewerk, maar is het gebouw volgens hem opgetrokken in de voor Langerock typerende neogotiek die voornamelijk is geïnspireerd door bouwkundige elementen van de laat-Brabantse gotiek. “Er bestaan meerdere vormen van neogotiek die verschillen volgens hun middeleeuwse bronnen of modellen – bijvoorbeeld de Franse klassieke gotiek van de 13de eeuw, de Brabantse gotiek van de 15de eeuw, de Engelse 'perpendicular style' van de 15de eeuw. Ze zijn zoveel uitingen van wat men in het algemeen als gotiek vermelt [sic]. Daarom bestaan er ook zoveel neostijlen die volgens de persoonlijkheid van de 19de-eeuwse architecten zeer verschillend verwerkt werden: oppervlakkig, archeologisch, idealistisch enz. Daarom is de neogotiek ook zo rijk: het is een originele reïnterpretatie (...).” Dit uit zich te Retie in een combinatie van zuiver neogotische (bijvoorbeeld de aankleding van trapzaal en woonkamer: schoorsteen, lambrisering, glasraam, trap enz.) en eerder laat-Brabantse, traditionele elementen (bijvoorbeeld trapgevels, pinakels, kruisvensters, speklagen) die niet tot de neo-Vlaamse renaissancestijl behoren, zoals in de gebouwen van Beyaert en Albert. Ook de verticale bouwlijn van de toren, de gotische ornamenten als kruisbloemen, fabeldieren en waterspuwers, spitsboogfriezen en een gebrandschilderd glasraam verklaren een neogotische kwalificatie./Het kasteel is gebouwd op een onregelmatige plattegrond van twee tot drie bouwlagen. De zolderingen tussen de verdiepingen zijn overigens van gewapend beton; het gebruik van dat bouwmateriaal werd door Van Boxmeer ook vurig gepromoot in zijn memoires. Het rechtergedeelte van het kasteel werd ingericht als wooncomplex, het linkergedeelte als wintertuin of serre. Voor de representatieve vertrekken als de hal en de woonkamer gebruikte de architect de neogotische vormentaal. De overige kamers op de benedenverdieping werden elk in een andere neostijl ingericht: de kleine salon in neorococo, de grote salon in neoklassieke stijl, de feestzaal in neorenaissance.
 
Tegelijk met het kasteel liet du Four tussen 1906 en 1908 op het domein, langs de weg naar Kasterlee, ook een stoeterij optrekken. De Haras de Rethy bestond uit 25 boxen in 'fire-proof' beton met graan- en hooizolders onder eenzelfde pannendak, met vooraan een ruime woning voor de stalmeester voorzien. De stijl van het kasteel werd in de stoeterij doorgetrokken. Het oorspronkelijk uitzicht, met name een verankerde baksteenbouw met opgeschilderde imitatiespeklagen en dito boogstenen, is intussen wit overschilderd. Ook werd het complex doorheen de jaren uitgebreid met meer stallingen, en ten slotte in 1949-1950 omgebouwd, aangepast en uitgebreid tot vakantiehuis 'De Linde' naar ontwerp van R. Van Steenbergen uit Beerse. De ambtswoning werd uitgebreid met twee zijdelingse aanbouwen, en natuurlijk werd voornamelijk het stalgedeelte gewijzigd om het in te richten tot kamers. Zo werden onder meer de staldeuren vervangen door de huidige rondboogdeuren, de dakkapellen met laadluiken maakten plaats voor nieuwe dakkapellen en een centraal torenvolume met traphal werd bijgebouwd om de zolderverdieping beter toegankelijk te maken. De beglaasde inkompartij, de vernieuwde dakkapellen en de aluminiumramen dateren van de laatste renovatiewerken omstreeks 1988." 
 
Lees meer:  
 

Reacties

Populaire posts van deze blog

Restauratie van kerk in Leefdaal leidde tot fikse ruzie

Kritiek op restauratie van kerk Bertem

Vermelding in architectuurgids